Bijna een derde van alle lidstaten van de Europese Unie heeft op lokaal of nationaal niveau wettelijke beperkingen op religieuze kleding ingevoerd, volgens een nieuw rapport dat vandaag wordt gepubliceerd door het Open Society Justice Initiative. Verder wordt er gemeld dat in bijna de helft van de EU-landen sprake is van verbodsregels op hoofddoeken, gezichtssluiers en andere kledij gedragen door moslimvrouwen in zowel bedrijven en openbare instellingen als scholen.
In het verslag, Restrictions on Muslim Women’s Dress in the 28 EU Member States (Beperkingen op kledij van moslimvrouwen in de 28 EU-lidstaten), wordt aan een onderzoeksleemte tegemoetgekomen door aandacht te besteden aan zowel de nationale wetgeving en de juridische ontwikkelingen als aan het beleid en de praktijk in het bedrijfsleven, het onderwijs, overheidsinstellingen en de openbare ruimte.
Ondanks de invoering van wettelijke beperkingen op religieuze kleding van moslimvrouwen in acht van de 28 EU-lidstaten, laat het rapport ook zien dat er elders in de EU weerstand blijft tegen dergelijke maatregelen. Van de 28 lidstaten hebben er zes geen wettelijke of bestuursrechtelijke verbodsregels op religieuze kleding of pogingen tot invoering daarvan in particuliere instellingen. In 22 landen zijn voorstellen voor dergelijke verboden verworpen door wetgevers of door de rechter.
Maryam H’madoun, beleidsmedewerker bij Open Society Justice Initiative en hoofdauteur van het rapport verklaart:
Hoewel een paar EU-landen beperkingen op religieuze en andere kledij van moslimvrouwen tot een nationale kwestie hebben verheven, toont dit verslag aan dat dit niet de Europese norm is. We hopen dat de hier aangehaalde voorbeelden van pluralisme en inclusief beleid nuttig zullen blijken voor beleidsmakers in heel Europa die strijden tegen de anti-moslimretoriek van extreemrechtse en ultranationalistische partijen die steeds meer voor zulke verboden pleiten.
Europarlementariër Malin Björk (GUE/NGL) toont haar steun voor het nieuwe rapport door op 25 april in het Europees Parlement een evenement te organiseren samen met maatschappelijke organisaties. Ze merkt op:
In tijden van toenemende islamofobie is het meer dan ooit van belang in te gaan tegen alle pogingen om moslimvrouwen te stigmatiseren en te discrimineren. Als bedrijven groen licht krijgen voor een hoofddoekverbod, zet dit de deur wagenwijd open voor discriminatie van moslimvrouwen op de werkvloer. Bedrijven, personen of instellingen mogen niet het recht hebben om te zeggen hoe vrouwen zich moeten kleden. Het is ons lichaam en onze keuze.
Europarlementariër Soraya Post (S&D) liet ook haar steun voor de onderzoeksresultaten blijken.
Dit verslag is belangrijk en komt op het juiste moment. Het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging is een grondrecht van iedere mens onder artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Beperkingen op religieuze symbolen zoals de hoofddoek hebben negatieve en onevenredige gevolgen voor moslimvrouwen, die al te maken krijgen met veel discriminatie en hindernissen. Het stelt moslimvrouwen ook voor een oneerlijke keuze, bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid. In bepaalde lidstaten worden moslimvrouwen gedwongen om te kiezen tussen hun godsdienstvrijheid of het mensenrecht op werkgelegenheid.
Julie Pascoët, senior belangenbehartiger van het Europees Netwerk tegen Racisme (ENAR) verklaart:
Het is opvallend om te zien hoe deze verboden op religieuze kleding worden gepresenteerd als gelijk geldend voor alle religieuze groeperingen, maar in feite zijn ze duidelijk gericht op moslimvrouwen. Het “neutraliteitsargument” is natuurlijk een belangrijk beginsel, maar het wordt vaak slechts als excuus gebruikt om moslimvrouwen te discrimineren. We zien dat de resultaten van ons eigen rapport ‘Forgotten Women’ bevestigd worden: moslimvrouwen hebben het op het gebied van islamofobie in Europa het zwaarst te verduren, op het kruispunt van geslacht, etniciteit en religie.