Een touringcar van busbedrijf Bovo Tours rijdt over de A4, de Schipholtunnel uit, gevolgd door nog zeker twaalf grote bussen en dubbeldekkers. Ze vervoeren honderden Turken met één bestemming: de grote zaal van de Raad van State in Den Haag. Voorin de eerste bus zit Üzeyir Kabaktepe op een klapstoel naast de buschauffeur. Hij pakt de microfoon en tikt erop. ‘Beste mensen, dames en heren, mag ik uw aandacht’, vraagt hij. ‘Vandaag, op 11 november 1996, kan het voor ons een historische dag worden. Wij hebben in de moskee al aan u duidelijk gemaakt dat dit onze allerlaatste kans is. In Den Haag zullen we laten zien dat we het oneens zijn met het stadsdeel en dat wij als bevolkingsgroep wel degelijk van groot belang zijn voor de stad Amsterdam. De Nederlanders moeten ons als hun gelijken accepteren’. De mensen luisteren aandachtig. Aan de achterruit van de bus hebben ze een spandoek opgehangen met: Wij zijn toekomstige Nederlanders, geef integratie de ruimte!
Kabaktepe: ‘In de afgelopen tijd hebben we bewezen dat we het allemaal zelf kunnen. We hebben demonstraties tot aan het Beursplein gehouden en juridische zaken tot aan de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland gevoerd. Toch is het vandaag van wezenlijk belang dat u weer gekomen bent. We zullen laten zien dat we deze moskee eigenhandig kunnen uitbouwen. We bouwen deze straks op zonder ook maar één gulden aan subsidie te vragen. Het is namelijk ons goed recht ons einddoel van integratie in Nederland te bereiken. Het gaat ons niet alleen om deze gebedsruimte, maar feitelijk gaat het erom dat we aan dit land laten zien dat we op onze eigen benen kunnen staan. Vandaag zal de Raad van State zich over onze zaak buigen. Nee hebben we en ja kunnen we krijgen. We hebben niets meer te verliezen!’ De mensen klappen en juichen. ‘Wat gebeurt er als we verliezen?’, vraagt iemand die achterin de bus zit. Kabaktepe: ‘Dan kan het stadsdeel ons onteigenen, maar volgens het bestemmingsplan krijgen we dan sowieso duizend vierkante meter voor een nieuwe moskee. Ik beloof u dat we er alles aan zullen doen om vijfduizend vierkante meter voor elkaar te krijgen’. Met Turkse muziek op de achtergrond rijdt de karavaan naar Den Haag, waar deze een verkeersopstopping op het Lange Voorhout en de Kneuterdijk veroorzaakt. Agenten op motoren moeten de bussen begeleiden die de mensen afzetten voor de ingang van het oude gebouw van de Raad van State. De tram kan er even niet door en klingelt tevergeefs. Op de Kneuterdijk wacht advocaat Niels Koeman voorman Kabaktepe op. Ze schudden elkaar de hand. ‘Prachtig. Je hebt een heel volk meegenomen! Hoe krijg je dit voor elkaar?’, vraagt de raadsman. ‘Dat hebben we over voor onze moskee’, zegt Kabaktepe. Met spandoeken en pamfletten staan de vele Turkse mannen, vrouwen en kinderen voor de ingang van het statige pand. Vanwege haar omvang kan slechts een klein deel van de meute, maximaal veertig mensen, naar binnen. De rest blijft buiten en demonstreert. In het gebouw maken de leden van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich op voor de zitting over de inmiddels langslepende kwestie van de moskee op het Amsterdamse Riva-terrein.