Met enige vaart rijdt een boer in zijn tractor over een zandweg op het Turkse platteland. Erachter hangt een houten kar, volgeladen met zakken tarwe. Het gevaarte maakt schokkende bewegingen over de stenen en kuilen die de weg rijk is en laat een lichte stofwolk achter. Uit de uitlaat van de tractor komt donkergrijze rook met veel roet, die een paar meter de lucht in waait. Naast de boer zit een jonge vrouw met een hoofddoek. Ze kijkt om naar haar zoontje, die in de kar bovenop de zakken met tarwe zit. Nieuwsgierig kijkt hij om zich heen en ziet hij gele en groene akkers voorbij komen. In de verte zijn heuvels en bergen te zien, waaronder de hoge top van de voormalige vulkaan Karadağ. Ondanks het vroege tijdstip is het warm, al boven de twintig graden. Het drietal heeft net zijn dorpje Çoğlu verlaten en is op weg naar de naburige stad Karaman, in het zuidwesten van Turkije. De tocht is zo’n 25 kilometer lang en duurt ongeveer vijftig minuten. Heel even gaat deze jongen weg uit het dorp, waar hij een eenvoudig en onbezorgd leven leidt. Elke morgen loopt hij in zijn zwarte schooluniform naar school. Daar krijgt hij – na het zingen van het Turkse volkslied – les in rekenen, taal en algemene ontwikkeling. ’s Middags is hij bij de lemen boerderij van zijn moeder en opa te vinden en helpt hij mee op het akkerland. Soms melkt hij een koe of loopt hij achter een geit of een schaap aan.
Als hij niet hoeft te werken speelt hij met zijn vriendjes onder meer het spel beştaş – vijf stenen. Wie de meeste stenen in een zelfgemaakte zandput kan gooien wint alle keien. Hij is een van de beste spelers van het dorp en heeft een grote collectie stenen in huis. Verder wordt er vijf keer per dag er gebeden. Dat gebeurt thuis of in de moskee van het dorp, dat ongeveer duizend inwoners telt. De jongen en zijn dorpsgenoten zijn bijna allemaal gelovig. Slechts een paar keer per jaar gaat hij met zijn opa en moeder Dursun naar de grote stad. Naar die trip kijkt het kind altijd uit. Op de markt verkoopt zijn familie de oogst – meestal is het tarwe, maar soms ook witte bonen – en in de bazaar kopen ze spullen die in Çoğlu niet voorhanden zijn, zoals stoffen, kleding, medicijnen, fruit, olijven en baklava. In de bazaar van Karaman kun je ook kebab kopen. Als de jongen geluk heeft, krijgt hij zo’n broodje met gekruid vlees. Voor hem is dat een ongekende luxe, want in zijn dorp wordt helemaal geen kebab verkocht.
Toch is leven van deze jongen, die Üzeyir Kabaktepe heet, anders dat het van de meeste kinderen in Turkije. Toen hij drie jaar oud was – in 1969 – is vader Ramazan Kabaktepe naar Nederland vertrokken om in Utrecht als gastarbeider te werken. Op aanraden van diens broer, die drie jaar eerder naar de Domstad was verhuisd, is hij naar het Westen vertrokken om geld te verdienen voor de aankoop van nieuw land en de bouw van een nieuw huis. Als vader voldoende geld in Europa heeft verdiend, ligt er een gouden toekomst in Turkije in het verschiet, zo denken de Kabaktepes. Het was niet eenvoudig om de sprong naar het buitenland te wagen. Gelukkig kreeg vader Ramazan genoeg hulp van zijn broer, die alle administratie en reisdocumenten vanuit Nederland in orde maakte en ervoor zorgde dat hij aan de slag kon als monteur bij de Nederlandse Spoorwegen in Utrecht. Niet alleen Ramazan Kabaktepe verhuisde naar het Westen, maar ook vele andere mannelijke streekgenoten vertrokken onder andere naar Keulen, Parijs, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam. Het Anatolische dorp Çoğlu bleef halfvol achter: er woonden vooral nog oma’s, opa’s en moeders.
Net als veel andere kinderen moest Üzeyir het zonder zijn vader stellen. Hij ontmoette hem sporadisch als hij op vakantie was in het dorp. De jonge Kabaktepe had op zesjarige leeftijd zijn twee jaar jongere zus verloren aan bronchitis. Het bezorgde zijn moeder veel verdriet. ‘God, verlicht mijn pijn’, zei ze soms hardop. Door het verlies van de twee dochters kreeg Üzeyir alle aandacht van zijn moeder en grootouders. Dit veranderde toen in 1973 het jongere broertje Abdullah werd geboren. Ook kwam er later nog een broertje bij.
Als Üzeyir bijna zeven jaar oud is komt zijn vader terug. ‘Jullie gaan mee naar Nederland, want ik heb daar een huis gekocht. We mogen ook in Nederland blijven’, zegt hij tegen zijn gezin. Net als veel andere gastarbeiders heeft vader Ramazan intussen besloten om definitief in Europa te blijven en zijn gezinsleden te laten overkomen in het kader van de gezinshereniging. Omdat de Nederlandse overheid en bedrijfsleven de gastarbeiders in de jaren zestig zelf hebben uitgenodigd om in Nederland te komen werken, vindt men het immoreel om hen te verbieden hun familie te laten overkomen. Ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat de Nederlandse regering heeft ondertekend, maakt de gezinshereniging mogelijk. Tienduizenden gezinnen komen over naar de polder en ook de Kabaktepes maken zich op voor deze grote sprong. Omdat de vliegtickets vanuit Turkije naar Duitsland goedkoper zijn, vliegen ze van Ankara naar Frankfurt voor 1.100 Duitse Mark per persoon.
Tijdens de reis denkt Üzeyir vaak aan zijn nieuwe land. Zijn ouders hebben hem er veel over verteld. Nederland is een schoon land met veel licht, waar treinen af en aan rijden en waar veel vriendelijke mensen wonen. De internationale luchthaven van Frankfurt maakt grote indruk op hem, want nog nooit heeft hij over marmeren vloeren gelopen, op een roltrap gestaan of over een lopende band gewandeld. Hij houdt de hand van zijn moeder stevig vast, bang om haar kwijt te raken. De rust keert pas weder als hij zijn oom voor de ingang ziet staan naast de groene Opel Record. Met zijn allen rijden ze in de volgepakte wagen naar Utrecht, naar het pas gekochte huis van zijn in de wijk Pijlsweerd. Tijdens de lange autorit valt Üzeyir in slaap en de volgende dag wordt hij wakker in zijn slaapkamer. Hij staat op, doet het gordijn open en kijkt naar buiten. In de straat loopt een man met een lange jas en een hond die aan een touwtje vastzit. Voor de jongen is het een vreemd gezicht. Honden heb je toch alleen op de boerderij voor de bewaking? In de woonkamer ziet hij een ijzeren kast met een venster waarachter vuur brandt. De Nederlandse aardgasvlammen en de bijbehorende kachel zijn voor hem ook een vreemd fenomeen. Twee deuren verderop wonen zijn oom, tante, neef en nicht. In de eerste weken heeft hij vooral met hen contact. Als alle verblijfsvergunningen rond zijn, kan hij voor het eerst naar school in zijn nieuwe vaderland.
Hij bezoekt de Prof. Dr. R. Casimirschool, waar ongeveer de helft van de leerlingen uit Turkije komt en hij het Nederlands al vrij snel oppikt. Dat moet wel, want met de Turkse kinderen kan hij niet altijd in het Turks praten omdat ze uit allerlei streken van het land komen en dus elk in hun eigen dialect spreken. Eens per week krijgen de Turkse leerlingen een uurtje Turkse taalles. Omdat zijn vader dat niet genoeg vindt, moet Üzeyir in de avonduren naar de moskee om Koranles en Turkse les te volgen. In het gezin neemt de islam een centrale plaats in. Elke vrijdag neemt zijn vader op eigen kosten een uur vrij om te kunnen bidden in de moskee en ieder jaar worden alle islamitische feestdagen en de Ramadan thuis gevierd. Verder draagt moeder Dursun een hoofddoek en lange, bedekkende kleding. De ouders vinden het belangrijk dat zijzelf en hun kinderen de Turkse identiteit en hun islamitische geloof niet uit het oog verliezen.
Naast de religieuze onderdelen van alledag past Üzeyir vaak op Abdullah en op zijn in Nederland geboren broertje Ergün. Zijn moeder is inmiddels gaan werken in de koekjesfabriek van Soest en maakt lange dagen met het inpakken van biscuits. Op zaterdag gaat Üzeyir met haar naar de markt om te tolken en op andere dagen helpt hij zijn vader met het lezen van brieven en het invullen van administratieve formulieren. Het voelt alsof hij overal in het diepe moet springen en constant moet blijven zwemmen.
Aan het einde de basisschooltijd stelt het schoolhoofd dat hij naar de Lagere Technische School (LTS) moet gaan. ‘Al die Turken en Marokkanen gaan naar de LTS, dus jij kunt daar ook wel heen’, zegt de man. Maar de jonge Kabaktepe smeekt hem om naar het Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs (MAVO) te mogen gaan, omdat al zijn Nederlandse vrienden dat ook doen en hij bang is om hen te verliezen. Het lukt om de meester te overtuigen en in 1978 begint hij op de OSG Hendrik van der Vlist als eerste Turkse jongen aan deze MAVO. Omdat zijn ouders hem vanwege de taal- en cultuurbarrières niet kunnen helpen moet hij alles zelf doen. Het enige waaraan hij houvast heeft zijn de Nederlandse klasgenoten en docenten op school. Zij helpen hem met zijn huiswerk en trekken buiten school met hem op. In zijn vrije tijd gaat hij naar de moskee en beoefent hij judo en kickboksen in de sportschool van Olympisch judokampioen Anton Geesink. ‘Jij bent voorbeeld-Turk!’ zegt Geesink bewust in gebrekkig Nederlands tegen hem. Na de MAVO klimt hij op naar de HAVO en op zijn achttiende gaat hij naar het Hoger Administratief en Economisch Onderwijs (HEAO). In hetzelfde jaar haalt hij zijn rijbewijs en moet hij in de zomer met zijn vader, moeder en broer in de auto naar Turkije rijden. Het wordt een indrukwekkende vakantie van zes weken, waarin hij beseft dat zijn familie niet zal terugkeren naar haar land van herkomst.
Halverwege de jaren tachtig is het onder Turkse jongeren in Utrecht een rage om naar de radio te luisteren: vanuit Amsterdam brengt het piratenstation Radio Uzay de nieuwste Turkse popmuziek illegaal in de ether. Alle meiden en jongens tussen de veertien en zeventien jaar praten erover op de Turkse dansfeesten en bruiloften waar ze elkaar treffen. ‘Hadden wij nou maar zo’n zender in Utrecht’, hoort de 17-jarige Üzeyir vaak. Hij besluit om de piraten uit Amsterdam per brief te vragen of hij een afdeling van Radio Uzay in Utrecht mag opzetten. De piraten gaan akkoord en een maand later reist hij voor de eerste maal in zijn leven met de trein en de tram – voor Turken is dit hoogst uitzonderlijk, want ze doen veel met de auto – naar de Amsterdamse wijk Bos en Lommer, waar hij in een kleine flatwoning zijn eerste stappen in het radiovak zet. Terug in Utrecht zit hij ’s nachts voor het eerst achter een mengpaneel, cassettespeler en microfoon. ‘Hallo, ik ben Üzeyir’, zegt hij voorzichtig, terwijl het door de box suist. Hij bloost en zweet. In de weken en maanden daarna neemt zijn radiocarrière een vogelvlucht: honderden Turkse jongeren in de regio Utrecht luisteren naar muziek van Turkse sterartiesten zoals Adja Pekkan en Orhan Gencebay. Luisteraars doneren cassettes met liedjes zodat Kabaktepe ze kan afspelen en mixen. Door de populariteit van de Utrechtse Radio Uzay wordt hij gebeld door bestuurslid Tevik Taşpinar van Milli Görüş in Amersfoort. “Iedereen in onze moskee heeft gehoord dat de zoon van Ramazan Kabaktepe een piratenzender heeft. Wil jij datgene wat je in Utrecht doet, ook voor ons in Amersfoort doen? We willen jongeren aan onze vereniging binden en denken dat jij ons kunt helpen”, zegt hij aan de lijn. Kabaktepe was goed bekend in de kringen van Milli Görüş, onder meer omdat zijn oom als bestuurssecretaris van de club in Utrecht actief was. De jonge DJ besluit de uitdaging aan te gaan en zet in Amersfoort ook een station op, dat het daar ook goed doet. Hij raakt betrokken bij de Milli Görüş Teşkilatı (vereniging, MGT) van Amersfoort en sticht later een jongerenafdeling binnen de MGT Utrecht. Hier ligt de focus op religie en sport. Binnen een jaar worden 220 Turkse jongeren actief bij zijn club, mede omdat er in Utrecht geen andere Turkse jongerenverenigingen en -sportclubs voor handen zijn.
Niet alleen in Utrecht, maar ook in andere regio’s werkt Milli Görüş als een magneet op de jonge mensen, die op zoek zijn naar andere Turkse jongeren en hun geloof en cultuur niet kwijt willen raken. Daarbij maakt het hen weinig uit dat de beweging in Turkije omstreden is. Vanwege de militaire coup van 1980 is de politieke partij van Milli Görüş-leider Necemettin Erbakan verboden en worden leden van de organisatie vervolgd. Sommigen vluchten naar West-Europa, waar juist volledige vrijheid van godsdienst en meningsuiting heerst. Desondanks is de beweging onafhankelijk van de Turkse staatsinstantie Diyanet, die in het land alle religieuze activiteiten controleert. Veel gelovige Turken in Europa omarmen Milli Görüş omdat ze vinden dat de Turkse staat zich niet moet bemoeien met het geloof. Echter, uit angst om leden in Turkije in gevaar te brengen, lopen veel Nederlandse Milli Görüş-leden niet te koop met hun ideologie. Ze zijn voorzichtig omdat andere Turken in Nederland lid zijn van bewegingen zoals de nationalistische Grijze Wolven en de socialistische HTIB, die Milli Görüş rekenen tot een ondergrondse organisatie die de Turkse staat ondermijnt. Tegenstanders van Milli Görüş kunnen haar leden gemakkelijk aangeven bij de Turkse overheid. Kabaktepe is zich hiervan bewust, maar zet zijn vrijwillige werk voor de club toch openlijk voort. Met medebestuursleden zoekt hij contact met de gemeente Utrecht, de politie, sportclubs en kerken om samenwerking te bewerkstelligen. Landelijk richt hij dertig jongeren-, vrouwen- en moskeeafdelingen op. Dankzij zijn engagement bij Milli Görüş wordt hij een bekende persoonlijkheid binnen Turks Nederland.
Na zijn afstuderen aan de HEAO in 1986, gaat hij werken bij het Turkse reisbureau Dayan in de Amsterdamse Kinkerstraat. Dagelijks reist hij in zijn Opel Kadett tussen de Domstad en de hoofdstad. Een jaar later gaat hij in Amsterdam-Osdorp wonen en opent hij zijn eigen reisbureau TransAtlas op het Mercatorplein in De Baarsjes. Naast het verkopen van vliegtickets ontwikkelt hij zich tot tolk en intermediair voor Turken die te maken hebben met de gemeente, politie of huisartsenpost. Voor Milli Görüş bouwt hij een MGT op voor jongeren die valt onder de reeds bestaande Selimiye moskee in De Pijp. Een onderdeel daarvan wordt de voetbalclub Hakspor, dat de basis zou vormen voor de later opgerichte Amsterdamse amateurclub Türkiyemspor. Met medelid Abdullah Akgül richt hij tevens een MGT op in Bos en Lommer, waarna niet veel later ook een Milli Görüş-afdeling in De Baarsjes het levenslicht ziet.
Aan het einde van de jaren tachtig gaat het niet goed met De Baarsjes. Kabaktepe is veelvuldig getuige van agressie, intimidatie, diefstal, drugsoverlast en afrekeningen. Dagelijks worden er schoten gelost, auto’s gestolen en mensen in elkaar geslagen. Hij ervaart de wijk als ‘het Texas van Nederland’ waar je overdag en ’s avonds niet altijd veilig over straat kunt. Hij parkeert zijn auto altijd voor de deur van zijn reisbureau en kijkt een paar keer per dag door de etalageruit om te controleren of die niet gepikt is.
De buurt is al jaren in verval. In de jaren zeventig en begin jaren tachtig zijn veel autochtone bewoners vertrokken naar nieuwbouwhuizen in onder meer Zaandam, Purmerend, Almere en Lelystad. Door deze verhuisbeweging is de oude sociale cohesie verloren gegaan zonder dat er nieuwe sociale verbanden voor in de plaats zijn gekomen. De veelal Turkse en Marokkaanse gezinnen die in de huizen van de oude bewoners gingen wonen, brachten vanuit hun achtergrond de aloude Amsterdamse sociale gebondenheid niet terug. Autochtone achterblijvers voelden zich daardoor vaak vreemden in hun eigen buurt. De allochtone nieuwkomers kwamen meestal in kleine huurwoningen met veel kamers terecht. Gedurende de jaren tachtig verpauperde het gebied en ontstond er een grote achterstand in het onderhoud van huizen en de openbare ruimte. De verloederde toestand op straat werkte de overlast en criminaliteit in de hand. Het feit dat de gemeentepolitie zich veelal concentreerde op het centrum van de stad werkte de criminaliteit in De Baarsjes ook in de hand. Veel Marokkaanse jongens richtten zich op de kleine criminaliteit en een groot aantal Turkse jongens ging zich bezig houden met heroïnehandel. Tegen het einde van de jaren tachtig had de georganiseerde misdaad de wijk in zijn greep. Dit kwam mede door het ‘schoonvegen’ van de Zeedijk in het centrum, waardoor honderden junkies en tientallen dealers zich hadden verplaatsen naar het Mercatorplein. De politie merkte op dat Turkse bedrijven zich vermengden met de georganiseerde misdaad, waarin de smokkel en handel van harddrugs uit Turkije een centrale rol innamen. In de koffiehuizen werden drugskoeriers en -smokkelaars geronseld. Een politieman verklaarde later in een onderzoek:
‘Als een Turk Nederland binnenkwam, dan had hij vaak alleen een briefje op zak: vanaf het Centraal Station lijn 2 nemen, bij het Mercatorplein uitstappen. En als hij dan bijvoorbeeld uit de omgeving van Gaziantep kwam, dan ging hij op zoek naar koffiehuis Gaziantep. Want elke streek had zijn eigen koffieshop … Een aantal Turkse koffiehuisbazen had het op en rond het Mercatorplein voor het zeggen in de handel in verdovende middelen. Die nieuw aangekomen jongens hadden niets te makken en konden zo voor de bazen aan het werk’.
Toen de politie tegen het einde van de jaren tachtig een grote inval bij Turkse koffiehuizen wilde uitvoeren, blokkeerde toenmalig burgemeester Ed van Thijn (PvdA) deze omdat hij ‘geen razzia’ in zijn stad wenste. Mede hierdoor kon de handel in narcotica zich handhaven en doorzetten.
Na zijn succes in de reisbranche start Kabaktepe een eigen Touroperator in Nederland , Duistland, Zwitserland , Belgie en Turkije , als Turkije specialist . Binnen enkele jaren groeit zijn Trans Atlas Touristik tot een van de populairste Touroperators en kort daarna richt hij samen met de Luchtvaart maatschappij Air Alfa zijn eerste Chartermaatschappij Airalfa vliegreizen b.v.
en VIP air. In enkele jaren groeit zijn maatschappij naar enkele honderden miljoenen omzet per jaar, zijn succes was niet meer te remmen , naast zijn Touroperator en Luchtvaartmaatschappij richtte hij zijn eigen incoming agency en maakte met honderden Hotels All in paketreizen.
Inmiddels had Kabaktepe in binnen en buitenland meer dan honderd mensen in dienst waaronder Atillay Uslu de huidige eigenaar van Corendon groep..
Kabaktepe was in korte tijd de bekendste en rijkste Turk van zijn tijd , hij werd overal herkend en gerespecteerd wat hem extra powerfull maakte om sociale, religieuze en politieke zaken op de agenda te zetten.
Kabaktepe ervaart zijn nieuwe buurt als het Wilde Westen, maar toch probeert hij bewoners op zijn manier te helpen. Religieuze Turken uit de buurt, of ze nou lid zijn van Milli Görüş of niet, vragen hem om hulp bij het invullen van formulieren of in hun communicatie met instanties zoals sociale dienst. Langzaamaan wordt hij het aanspreekpunt voor Turken die niets te maken willen hebben met de georganiseerde misdaad. Zijn MGT De Baarsjes heeft binnen korte tijd een achterban van enkele honderden mensen. Samen bouwen ze een vorm van sociale controle op. Turkse jongens die op straat hangen of zich vergrijpen aan de misdaad worden door andere Turken van straat geplukt en naar huis gebracht. Sommige jongeren worden actief binnen de vereniging. Ze richten zich op het geloof en komen zo op het rechte pad.
In 1989 gaat er bij Kabaktepe een lichtje branden: de gelovigen hebben een gebedsruimte nodig. Al gauw zit hij met gemeenteambtenaren op de tafel. Zij stellen een kamer van vier bij vier vierkante meter beschikbaar in buurtcentrum Pandora. Los van het feit dat de ruimte te klein is voor alle leden lopen er in het pand ook jongeren, daklozen en junkies rond die veel onrust veroorzaken. Ook de condoomautomaat op de gang valt niet goed bij de moslims. Kabaktepe concludeert dat alleen een eigen moskee voor Milli Görüş soelaas zal bieden. Met bestuurslid Akgül werkt hij het idee uit om een godshuis te stichten in De Baarsjes, waar naast een gebedsruimte winkels, een bibliotheek en sociale ruimten voor ouderen en vrouwen moeten komen. Een aantal vrouwen zit thuis en komt alleen buiten om boodschappen te doen. Kabaktepe vindt dat deze ‘verborgen vrouwen’ zich meer moeten ontwikkelen. Voor de jongeren moet er een sporthal komen voor de beoefening van Taekwondo en kickboksen, zodat ze hun agressie op een positieve manier kwijt kunnen.