Een Kamermeerderheid wil dat het kabinet niet meer in gesprek gaat met Turks Nederlandse organisaties. Een motie van de VVD, SP en D66 kreeg de steun van de PvdD, 50PLUS, Houwers, de SGP, de ChristenUnie, het CDA en de Groep Bontes/Van Klaveren (VNL).
Een kortzichtig besluit.
De motie van Azmani (VVD), Karabulut (SP) en Van Meenen (D66) was als volgt geformuleerd:
“- overwegende dat de meeste Turks-Nederlandse organisaties in Nederland, georganiseerd langs politieke en religieuze scheidslijnen in Turkije, met name onderlinge verschillen en belangen benadrukken en slechts een klein deel van de Nederlanders met een Turkse achtergrond vertegenwoordigen;
– overwegende dat deze organisaties de integratie van Nederlanders met een Turkse achtergrond in Nederland eerder tegenwerken in plaats van bevorderen;
– overwegende dat zolang de overheid aan deze organisaties een officieel podium biedt, zij zichzelf en elkaar in stand zullen houden;
verzoekt de regering, niet langer in gesprek te gaan met of zich te wenden tot deze Turks-Nederlandse organisaties voor integratiebeleid, maar zich te richten op de grote meerderheid van Nederlanders met een Turkse achtergrond die niet aangesloten is bij deze organisaties, bijvoorbeeld via scholen, buurten en wijken.”
Tegenwerken integratie?
Vooral het tweede punt, de veronderstelling dat Turks Nederlandse organisaties, of meer in het algemeen migrantenorganisaties, de integratie van hun achterban tegenwerken, is een interessante. Er zijn tot nu toe immers amper onderzoeken die deze veronderstelling ondersteunen.
Twee jaar geleden publiceerden Thijl Sunier en Nico Landman nog hun onderzoek naar Turkse islamitische organisaties in Nederland. Zij concludeerden in dit artikel: “Turken zijn van alle voormalige migrantengemeenschappen het best georganiseerd, en ze participeren ook het meest intensief in de samenleving. Dat is niet toevallig, dat hangt met elkaar samen. Bonding en bridging sluiten elkaar dus niet uit; het is niet of/of.”
De politicologen Jean Tillie en Meindert Fennema deden er ook onderzoek naar. “Etnische organisaties zijn wel goed voor de integratie ” schreven zij. Religieuze en etnische gemeenschappen bedreigen de democratie niet, maar bevorderen die juist”, stelde Jean Tillie in een toespraak. “Etnische en religieuze organisaties dragen bij aan democratie. Binnen deze organisaties vindt zelfreflectie plaats en worden burgerlijke vaardigheden ontwikkeld. Cruciaal voor dit democratisch proces is wel dat gemeenschappen niet geïsoleerd raken en ‘zwakke verbanden’ hebben met andere gemeenschappen.”
En ook António da Graça concludeerde dat migrantenorganisaties integratie bevorderen. ‘Door actieve deelname in zelforganisaties worden competenties en vaardigheden ontwikkeld die van belang zijn voor de maatschappelijke participatie.’ Sterker nog, de bonding – activiteiten die de collectieve identiteit, solidariteit, samenwerking en interne homogeniteit versterken – zijn juist een voorwaarde voor integratie. ‘De interne binding is juist goed voor de integratie omdat daarmee sociaal kapitaal wordt ontwikkeld en vermeerderd.’
De zin en onzin van migrantenorganisaties
Zelf werk ik ruim 25 jaar samen met ‘migrantenorganisaties’ en heb twee keer onderzoek naar het functioneren van deze organisaties gedaan en ook werkte ik mee aan een onderzoek naar de maatschappelijke waarde van migrantenorganisaties.
En ja, ik ben organisaties tegengekomen die vooral op het buitenland waren gericht en deelname aan de Nederlandse samenleving eerder ontmoedigden dan aanmoedigden. Toch concludeerde ik in 2006 na onderzoek onder een kleine 70 organisaties dat ruim 80% van deze organisaties activiteiten ontwikkelen die op deelname aan de samenleving zijn gericht. Ik heb vele projecten gezien waarbij het migrantenorganisaties wel lukte om mensen te bereiken die niet bij reguliere instellingen over de vloer kwamen.
Tien jaar later zijn er een aantal organisaties verdwenen. Toch worden er nog steeds bij veel migrantenorganisaties en religieuze organisaties goedbezochte spreekuren georganiseerd. Ook worden er taallessen, inburgeringscursussen en huiswerkbegeleiding gegeven. Vrijwilligers doen daar vaak het werk waarvoor professionals bij reguliere instellingen goed betaald worden.
Vele gevoelige thema’s zoals huiselijk geweld, emancipatie, radicalisering, homoseksualiteit etc. zijn door tal van migrantenorganisaties succesvol geagendeerd bij hun achterban. Er zijn bijvoorbeeld tientallen initiatieven tegen radicalisering, vaak zonder een cent subsidie. Ook zijn er enkele migrantenorganisaties die met succes een onderwerp op de politieke agenda kregen.
Vrijwilligers hebben er vaardigheden geleerd en netwerken gelegd waarmee ze later een maatschappelijke carriere maakten. Hiertoe behoren ook verschillende politici die nu in een gemeenteraad of de Tweede Kamer zitten. Tenslotte hebben deze organisaties geregeld aangetoond een sleutelrol te kunnen spelen bij het handhaven van de sociale stabiliteit in een buurt.
Aan de andere kant wordt hun rol ook geregeld overschat, onder andere door de organisaties zelf. Behalve een waslijst van succesvolle projecten, kan ik ook een waslijst opstellen van projecten die jammerlijk mislukten. Dat had soms externe oorzaken zoals onwillige overheden en autistische instellingen, maar het kwam ook geregeld door het falen van migrantenorganisaties zelf vanwege bijvoorbeeld amateurisme, een eindeloze interne strijd om macht, woordvoerderschap en geld of een achterban die niet veel groter was dan de directe familie van de bestuurders. Ook worden veel organisaties nog steeds geleid door inmiddels oudere heren van de eerste generatie die al jaren de leiding hebben en als koningen over hun kleine rijk blijven heersen. En daar zit de grootste zwakte van deze organisaties. Jongere generaties zijn in veel besturen van migrantenorganisaties nog steeds slecht vertegenwoordigd omdat de oudere bestuurders geen stapje terug willen of durven doen en/of de jongeren geen interesse hebben.
Sommige jongeren zijn er duidelijk over: “Ik vermoed dat migrantenkinderen van nu niet zoveel behoefte meer hebben om zich langs etnische lijnen te organiseren”, schreef journalist en schrijver Hassan Bahara. Hou op met dat groepsdenken stelde onderzoekster Nadia Bouras stelliger en Hasna el Maroudi schreef: geen geld meer naar organisaties die mijn generatie als vreemdeling aanspreken. Ook Zihni Özdil heeft al meerder keren stelling genomen, zoals hier.’
Het is daarom goed wanneer het kabinet de oude migrantenorganisaties, waaronder de Turks-Nederlandse organisaties, niet meer als enige vertegenwoordigers van hun gemeenschappen beschouwt. Het besluit om dan maar helemaal niet meer met Turks Nederlandse organisaties te spreken is echter weer uitermate kortzichtig. Er zijn namelijk diverse organisaties die wel degelijk een grote achterban hebben, die zich inzetten voor deelname aan de samenleving, voor mensenrechten en die voor de overheid nuttige en soms noodzakelijke partners zijn om bijvoorbeeld gevoelige thema’s te agenderen of om de (sociale) veiligheid te vergroten.
Dus, beste leden van het kabinet, scheer niet alle organisaties over een kam, maar beoordeel ze op hun merites en blijf, net als bij andere maatschappelijke organisaties, kritisch in gesprek met die organisaties die zich actief inzetten voor de maatschappelijke participatie van hun achterban.